woensdag 6 juli 2011

Eén ding is zeker: Beveren wint den beker

In dit eerste (nu ja, tweede) blogbericht wil ik wat meer over mezelf vertellen. Ik heet Sarah en ik ben van Beveren. BAM! Hiermee is alles ineens gezegd. Beveren. Hoewel sommigen bij het horen van Beveren zich afvragen wat Beveren is, doet het bij anderen (het merendeel) al snel een belletje rinkelen. Ik ben vanaf het vierde leerjaar in Antwerpen naar school geweest en toen ik mezelf voorstelde en vermeldde dat ik van Beveren was, kreeg ik onmiddellijk de volgende reactie: “Beveren? Toch nie vanovertwauter!”. Zo, de toon was gezet. Mijn eerste dag in Antwerpen en ik werd onmiddellijk in een hokje geplaatst. Een hokje aan de andere kant van de Schelde, de foute kant volgens de meeste Antwerpenaren. Maar niet alleen in Antwerpen horen ze Beverenaars van ver komen. Mijn eerste jaar Taal-en Letterkunde heb ik in Gent gedaan. Ik zat op kot en na de eerste schooldag ging ik ’s avonds de Overpoort eens verkennen. Ik was nog maar net met mijn kont aan het schudden toen een West-Vlaming me aansprak. “Vo wau zeje?” “Van Beveren!” “Beveren?” “Ja, Beveren.” “Aaaah, van Roesjelauje (lees: Roeselare)!”.  Toen daagde me het: er is nog een Beveren, aan een andere rivier: de Leie. Je leest het dus, overal waar ik kom, wordt ik geïdentificeerd aan de hand van mijn dorp: Beveren (voor de volledigheid: Beveren-Waas, maar wie Beveren kent, laat de Waas vallen). Na mijn eerste jaar in Gent ben ik opnieuw naar Antwerpen verkast en heb ik daar mijn studie verder gezet. Ik zat dus opnieuw in het hol van de leeuw. Omdat ik de Antwerpse sloebers ondertussen wel ken, ben ik het zo gewoon om op de ‘vanovertwautermopjes’ te anticiperen en er in mee te gaan. Het gaat zelfs zo ver dat het een aanvaard excuus is geworden. “Ga je mee naar dat feestje?” “Beveren.” “Aaaah.” Gelukkig heb ik ondertussen een rijbewijs en kan geen enkele rivier me meer tegenhouden om de grote stap naar Antwerpen te maken. Al die jaren in Antwerpen hadden er misschien voor kunnen zorgen dat ik een afkeer zou krijgen van het dorpsleven. Dat ik me meer en meer Antwerpenaar zou gaan voelen en liever in ’t Stad zou vertoeven. Niets is minder waar. Ik heb niet moeten kiezen, ik heb gewoon twee hometowns. Ik hou van Beveren én van Antwerpen. Ik zoek in Antwerpen wat Beveren niet heeft en ik vind in Beveren wat Antwerpen mist. Zo simpel is het. En ja, mogelijks maak ik één van de volgende jaren toch definitief de oversteek en ga ik vuilzakken van de Stad Antwerpen moeten kopen. Maar zelfs dan blijft mijn hart tikken, wat zeg ik, bonzen voor Beveren. Waarom? Ach, we hebben het hier goed, hoor! We hebben bakkers die je bij naam kennen (“Bedankt hé Sarah, jau, bedankt hé, jau!”), fitnesscentra waar een maandabonnement 35 euro kost, parken met een zeer beperkt aantal exhibitionistische griezels en hangjongeren en rustige straten vanaf 23u ’s avonds. Soms moet ik wel eens gniffelen als ik weer eens een Antwerpenaar zijn zegje hoor doen over “achterlijke dorpen zoals Beveren”. Die Antwerpenaar in kwestie woont meestal in de Brederodestraat of in de hippe Zurenborgwijk (en rijdt met een bakfiets, ja, ik weet het, ik heb het wat gehad met de bakfietsreferenties) en is recent weggetrokken uit het centrum van Antwerpen. “Ja, dat was hij/zij toch wat beu”. “En, hoe gaat het daar dan in je nieuwe woonomgeving?” “Goed, ja, heel goed, het is hier rustig, hier is geen haat (wijst naar dat idiote plakkaatje) en we hebben zelfs wijkfeesten!”. Tiens, dat doet me anders wel heel hard denken aan een dorp. In Beveren is het ook rustig, “de haat” (De haat tegenover wat? Vremden? Geweld? Vogels die te luid fluiten?) is hier beperkt en wij hebben veel wijkfeesten. Ach, ik laat ze maar lullen en ik spring op mijn fiets (ZONDER bak) voor een patéeke bij de bakker die mijn naam kent. Eén ding is dan ook zeker: Beveren wint altijd den beker.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten